Differenteren en afstromen tijdens de instructie
Differentiatie is een bekende term in het onderwijs. Differentiatie houdt in dat de leerstof wordt aangepast aan de verschillen tussen leerlingen. Dit kan tot uiting komen in de inhoud, door de stof concreter of abstracter aan te bieden; in het tempo, waarbij de ene leerling sneller door de stof gaat en de andere meer tijd krijgt; in de begeleiding, zodat de ene leerling extra sturing en ondersteuning ontvangt en de andere zelfstandig aan de slag kan; in de verwerking, waardoor leerlingen op verschillende manieren kunnen laten zien wat zij hebben geleerd; en in de leerdoelen, door rekening te houden met persoonlijke ontwikkelingslijnen en doelen.
Pré-teaching
In een eerdere blog schreef ik over het geven van pré-teaching. Pré-teaching is een krachtige manier om leerlingen voorafgaand aan de klassikale instructie succeservaringen te bieden en hun betrokkenheid te vergroten. Door een korte, gerichte uitleg krijgen leerlingen de kans om het nieuwe lesdoel al een keer te oefenen, waardoor ze vol zelfvertrouwen de reguliere les instappen.
Wie krijgt pré-teaching?
Om te bepalen wie baat heeft bij pré-teaching, neem ik van tevoren een schaduwtoets af. Zo kan ik gericht selecteren welke leerlingen extra ondersteuning nodig hebben. Dit geldt voor iedere eerste les van het nieuwe lesdoel. Na de eerste les laat ik de kinderen (bij voorkeur op een ander moment), aan het eind van de dag een exit ticket invullen. Op dit ticket staan 4 opdrachten. Naar rating van hoeveel goede antwoord kruis ik een gekleurd bolletje in. heeft een leerling 1 antwoord goed, dan kruis ik het rode vakje aan.
Hoe organiseer je pré-teaching?
De timer gaat aan op 10 minuten en de leerlingen werken in deze tijd zelfstandig aan hun weektaak, waarin ze voornamelijk automatiseringsopdrachten maken. Dit geeft mij de ruimte om gericht instructie te geven aan een klein groepje leerlingen die vooraf extra ondersteuning nodig hebben. De instructie binnen dit groepje verloopt exact volgens dezelfde opbouw als de klassikale les, namelijk volgens de fasen ik, wij, jullie, jij van het EDI-model. Tijdens de voorbereiding zorg ik dat de materialen concreet en overzichtelijk zijn en dat er, indien het lesdoel daarom vraagt, een duidelijk stappenplan aanwezig is. Dit helpt de leerlingen het proces te begrijpen en stap voor stap zelfstandig toe te passen.
Zicht op je leerlingen
Een van de grootste uitdagingen in de klas is overzicht houden over wie welke leerstof beheerst en wie nog extra ondersteuning nodig heeft. In mijn klas werk ik daarom met een klassenplattegrond waarin ik de kleurenbolletjes heb verwerkt zoals op de exit tickets: leerlingen die het lesdoel beheersen krijgen een blauw bolletje, en leerlingen die nog moeite hebben met de stof krijgen een rood bolletje.
Dit overzicht is essentieel voor mijn klassikale instructie: ik weet precies wie tijdens welke fase van de les al zelfstandig kan werken en wie nog begeleiding nodig heeft. Hierdoor kan ik afstromen plannen, waardoor sommige leerlingen eerder aan de slag kunnen, terwijl anderen nog gericht oefenen. Bovenaan schrijf ik het lesdoel op. Iedere tafel wordt voorzien van naam. Na het nakijken van de exit tickets vul ik ook dit overzicht in. Met deze informatie weet ik wie er de volgende dag meedoet met de instructie en wie er eerder kan afstromen en zelfstandig aan het werk kan gaan.
De klassikale instructie
Tijdens de ik-fase laat ik zien hoe het lesdoel bereikt wordt. Ik denk hardop en gebruik het bord of materialen om mijn uitleg te ondersteunen. Ik stel mezelf vragen en beantwoord ze meteen, zodat leerlingen het denkproces volgen. Soms mogen ze de opdracht mee overnemen op papier, maar pas nadat ik klaar ben met instrueren. Zo zien ze stap voor stap hoe ze het zelf kunnen aanpakken, zonder dat het opschrijven hen afleidt. Zoals je hieronder op de eerste foto ziet doen alle kleuren bolletjes mee met de ik fase.
Tijdens de wij-fase doen we samen de opdrachten. Ik doe het voor en de kinderen doen het na: ik werk een voorbeeld uit en zij verklaren stap voor stap wat ik doe. Ook schrijven ze de opdracht mee op hun wisbordje. Tijdens het oefenen stel ik controlevragen: ik geef een vraag, geef denktijd en kies vervolgens een leerling willekeurig met de beurtenstokjes om te antwoorden. De blauwe kinderen die het lesdoel al beheersen mogen ondertussen zelfstandig aan het werk en stromen af, terwijl de groene, gele en rode kinderen nog actief meedoen met de wij-fase. Zo kan iedereen op zijn eigen niveau oefenen, terwijl ik tegelijkertijd zicht houd op wie extra ondersteuning nodig heeft.
Tijdens de jullie-fase zet ik een voorbeeldopdracht op het bord die de leerlingen samen met een schoudermaatje uitwerken. Om te voorkomen dat de sterkere leerling de opdracht overneemt, heb ik de rechtszittende leerlingen 'Tom' en de linkerzittende leerlingen 'Jerry' genoemd. Tijdens het samenwerken krijgen ze een specifieke rol: de ene leerling voert uit, de ander observeert en legt uit, zodat gelijke deelname wordt gestimuleerd. Op deze manier oefenen alle leerlingen actief met de stof en kan ik gericht observeren wie extra ondersteuning nodig heeft. Alleen de gele kinderen gaan na deze fase zelfstandig aan het werk.
Tijdens de jij-fase, de kleine lesafsluiting, controleer ik of het lesdoel is behaald. De leerlingen maken de som van het bord zelfstandig. Ik gebruik een korte check op het wisbordje: "1, 2, 3… laat maar zien!" Wanneer 80% van de leerlingen de opdracht correct heeft uitgevoerd, mogen zij doorgaan met de zelfstandige verwerking.
Wat doen de leerlingen nadat ze zijn afgestroomd?